Belichten met diafragma, sluitertijd en ISO

Fotografie betekent letterlijk 'schrijven met licht'. Drie factoren die de belichting beïnvloeden zijn diafragma, sluitertijd en ISO. Toch is de belichting niet bepalend voor de keuze van deze drie elementen. Het is een creatieve keuze.

De sensor

Het licht, gereflecteerd door het onderwerp komt via de lens terecht in het camerahuis. Daar wordt het geprojecteerd op de sensor. Deze bestaat uit miljoenen fotosieten oftewel pixels (12 megapixel staat voor 12 miljoen pixels). Je kunt een fotosiet zien als een emmertje wat zich vult met licht. Een leeg emmertje wordt vertaald naar zwart en een vol emmertje naar wit. Is een emmertje vol, dan zal het overlopen in de naastgelegen fotosieten. Bij meerdere volle fotosieten ontstaat er een uitgebleekte witte plek, de foto is overbelicht. Wanneer de hoeveelheid licht in meerdere fotosieten niet boven een bepaalde drempelwaarde uitkomt zal dit een dichtgelopen zwarte plek geven, de foto is onderbelicht. De hoeveelheid doorgelaten licht mag dus niet teveel maar ook niet te weinig zijn.

Drie factoren die bepalend zijn voor de hoeveelheid doorgelaten licht

  • Diafragma: In het objectief zit een diafragma bestaande uit lamellen. Middels deze lamellen kan de diafragmaopening groter of kleiner gemaakt worden. Een grote opening laat veel licht door, dit is een laag f-getal. Een kleine opening laat weinig licht door, dit is een hoog f-getal.
  • Sluitertijd: De sensor wordt afgedekt door een sluitergordijn. Wanneer de foto gemaakt wordt gaat het eerste gordijn open waarna het tweede gordijn sluit. De sluitertijd is de tijd waarin de sluiter open staat en is bepalend voor de hoeveelheid doorgelaten licht. Staat de sluiter lang open, dan wordt er veel licht doorgelaten. Staat de sluiter kort open dan wordt er weinig licht doorgelaten. De sluitertijd wordt weergegeven in delen van een seconde, 1/60 seconde laat minder licht door dan 1/30 seconde.
  • ISO: Met het ISO wordt de lichtgevoeligheid van de sensor aangegeven. Bij een hoger ISO-getal wordt de stroomsterkte verhoogd waardoor de sensor minder licht nodig heeft. Het verhogen van het ISO-getal heeft ruis tot gevolg. Ruis ziet er uit als verdwaalde beeldpunten en is zelden mooi.

Het creatieve effect van deze drie factoren

Het mag duidelijk zijn dat diafragma, sluitertijd en ISO bepalend zijn voor de hoeveelheid doorgelaten licht. Toch is dit maar een bijeffect. Deze drie hebben een veel belangrijkere functie die het creatieve effect van de foto vorm geeft. We bekijken ze alle drie nog een keer.

  • Diafragma: Een grote diafragmaopening (en dat is een laag getal) geeft een kleine scherptediepte. Het scherp gestelde onderwerp wordt scherp, de voor- en achtergrond worden onscherp. Een kleine diafragmaopening (en dat is een hoog getal) geeft een grote scherptediepte. Voorgrond, onderwerp en achtergrond worden scherp. Een ezelsbruggetje is ‘laag is vaag’.
  • Sluitertijd: De fotograaf die de camera vast houdt trilt. Wanneer deze trilling in verhouding tot de sluitertijd te groot is, ontstaat er bewegingsonscherpte. Een vuistregel is 1/60 uit de hand. Bij een sluitertijd langer dan 1/60 seconde, moet de camera stabiel op bv. een statief geplaatst worden. Kies je met de camera op statief, bewust voor een lange sluitertijd, dan worden stilstaande objecten scherp, terwijl het bewegende onderwerp streepvormig wordt weergegeven. Dit geeft dynamiek in de foto. Wil je een snel bewegend onderwerp zoals een auto zonder bewegings-onscherpte fotograferen (bevriezen), dan kies je voor een snelle sluitertijd van bv. 1/1000 seconde.
  • ISO: Een hoog ISO-getal heeft ruis tot gevolg en ruis is altijd lelijk. Begin met het laagst mogelijke ISO getal voor de minste ruis.

Belangrijk----belichting is een bijzaak----super belangrijk

De combinatie tussen diafragma, sluitertijd en ISO wordt bepaald door de creatieve keuze van de fotograaf en niet door de hoeveelheid licht. Wat is dan de volgorde van werken:

  • Stel het laagst mogelijke ISO-getal in voor de minste ruis.
  • De fotograaf bepaalt of de prioriteit ligt bij scherptediepte of bij bewegingsonscherpte.
  • Wanneer de prioriteit bij scherptediepte ligt, begint de fotograaf met het instellen van het juiste diafragma. De hoeveelheid doorgelaten licht wordt gecompenseerd met de sluitertijd voor een juiste belichting.
  • Wanneer de prioriteit bij bewegingsonscherpte ligt, begint de fotograaf met het instellen van de juiste sluitertijd en wordt de hoeveelheid doorgelaten licht met het diafragma gecorrigeerd.
  • In de A-(V), T-(V) of S-stand zoekt de camera zelf naar de juiste combinatie. In de M-stand stelt de fotograaf de combinatie naar aanleiding van de lichtmeting in.
  • Pas als de gewenste combinatie tussen sluitertijd en diafragma niet mogelijk is kan de fotograaf voor een hoger ISO-getal kiezen. De toegenomen ruis wordt voor lief genomen.
  • Stel scherp, maak een juiste kadrering en druk af.

Vergeet niet dat diafragma, sluitertijd en ISO bepalend zijn voor de scherpte in de foto. Belichting is een bijzaak.

Manueel belichten

Ik ben van mening dat de fotograaf de baas moet zijn over de camera. In een halfautomatische stand bestaat het risico dat de camera de baas wordt over de fotograaf, waardoor deze niet meer begrijpt wat er gebeurt. Zet de camera daarom in de M-stand. Haal het ISO van de automaat af en begin met het laagste ISO-getal. De camera is nu volledig manueel en zal niets meer zelf instellen. De fotograaf is de baas. Voor een precieze lichtmeting wordt de lichtmeter in spotmeting gezet. De lichtmeter meet nu het gereflecteerde licht van het onderwerp wat midden in het zoekerbeeld staat.

Let op: De camerabediening is manueel. De lichtmeter zelf stelt geen combinatie tussen sluitertijd, diafragma en ISO in. Maar de combinatie tussen diafragma, sluitertijd en ISO die door de fotograaf ingesteld wordt heeft invloed op de positie van de lichtmeter.

Het allergrootste misverstand

‘Wanneer de lichtmeter op 0 staat levert dit een juist belichte foto op’. Dit is een foutieve aanname en is niet per definitie waar.

Wanneer de lichtmeter op 0 staat betekent dit dat het onderwerp wat midden in het zoekerbeeld te zien is een gemiddelde helderheid in de foto krijgt. Het wordt niet zwart of wit maar het krijgt een helderheid daar precies tussen in. Een gezicht heeft uit zichzelf een gemiddelde helderheid en is een goed object om de lichtmeting op te baseren.

Wanneer de camera een andere uitsnede maakt en er een zwart object in het midden van het zoekerbeeld te zien is, beweegt de lichtmeter richting het – teken. De ingestelde combinatie tussen diafragma, sluitertijd en ISO verandert niet (de camera is manueel). De lichtmeter laat alleen maar weten dat het zwarte onderwerp (wat nu in het midden van de zoeker zichtbaar is), volgens de ingestelde belichting, donkerder wordt dan de gemiddelde helderheid. Nou dat is heel goed, want het moet zwart worden. Iedereen is geneigd om de combinatie tussen diafragma, sluitertijd en ISO te corrigeren totdat de lichtmeter weer in het midden staat. Doe dat niet!!! Anders maak je de fout die de camera in de halfautomatische stand ook zou maken. Wanneer een wit onderwerp in het midden van de zoeker staat, is het juist de bedoeling dat de lichtmeter richting het + teken gaat. Een wit voorwerp moet lichter dan de gemiddelde helderheid weergegeven worden, namelijk wit in de foto.

Vergeet niet dat de lichtmeter in de manuele stand geen instelling maakt. Het meet enkel de hoeveelheid licht die een bepaald onderwerp terug straalt. Wordt er een ander onderwerp gemeten, dan verandert ook de gemeten waarde. De lichtmeter stelt niets in maar de instelling beïnvloedt de lichtmeter.

Het histogram vervangt de lichtmeter

De meeste camera’s laten tijdens het fotograferen een live histogram op het lcd-scherm zien. Het histogram is een grafische weergave van de pixel-helderheid in de foto. Op de horizontale as staat de helderheid. Aan de linkerkant staan de donkere partijen en aan de rechterkant de lichte partijen. Het middengedeelte is niet zo interessant, dit kan iedere vorm hebben en is altijd goed. Op de verticale as staat relatief gezien het aantal pixels dat een bepaalde helderheid vertegenwoordigt.

Omdat de fotograaf geen uitgebleekt wit of dichtgelopen zwart wil, eindigt de voet van een ideaal histogram zowel links als rechts precies onder in de hoek. Wanneer het histogram tegen de rechter rand botst, bleken de hooglichten uit. Botst het histogram tegen de linker rand, dan lopen de schaduwen dicht. Wanneer het onderwerpscontrast te groot is past het histogram niet in de grafiek. Belicht dan zo dat het histogram rechtsonder in de hoek eindigt. Links mag het tegen de rand botsen, omdat dicht gelopen donkere partijen in een fotobewerkingsprogramma nog redelijk te herstellen zijn. Uitgebleekte lichte partijen zijn niet meer te redden. Net als de lichtmeter stelt het histogram niets in. Het reageert op de combinatie ISO, diafragma en sluitertijd die door de fotograaf wordt ingesteld. Het histogram vervangt de lichtmeter maar geeft veel meer informatie.

Op deze manier gebruik je de techniek voor een creatieve meerwaarde in de foto. Veel succes ermee.

Fri, 02 July